Matteüs 3: 1-5

Het derde hoofdstuk van het Matteüsevangelie gaat over Jezus’ wegbereider

Wat betekent ‘de weg bereiden’?

Hoor, een stem roept:
‘Baan voor de HEER een weg door de woestijn,
effen in de wildernis een pad voor onze God.

Jesaja 40:3

Jesaja spreekt profetisch over een stem die oproept om de weg voor te bereiden voor de komst van de Heer. God zou blijkbaar zijn verwilderde schepping in orde komen brengen. Die gedachte was een grote troost voor Gods volk dat eigenlijk van God vervreemd was en los geraakt was van zijn goede zorgen. Matteüs vertelt in zijn derde hoofdstuk over Johannes de doper en zegt dat hij deze aangekondigde wegbereider is.

Matteüs 3:1-5
In die tijd trad Johannes de Doper op in de woestijn van Judea. Hij verkondigde: ‘Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij!’ Dit was de man over wie de profeet Jesaja sprak toen hij zei: ‘Een stem roept in de woestijn: “Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden.”’ Johannes droeg een ruwe mantel van kameelhaar met een leren gordel; hij voedde zich met sprinkhanen en wilde honing. Uit Jeruzalem, uit heel Judea en uit de omgeving van de Jordaan stroomden de mensen toe.

Het 40ste hoofdstuk van Jesaja is altijd heel gekend geweest onder de Joden. De eerste woorden ervan zijn eeuwenlang blijven vasthaken in het geheugen van veel gelovige Israëlieten. Het feit dat wij die woorden niet kennen betekent dat wij het evangelie kennen zonder de oudtestamentische achtergrond. En bijvoorbeeld het Matteüsevangelie proberen lezen zonder ons in te leven in de wereld van Matteüs en van de mensen aan wie hij in de eerste plaats schreef. 

Wij kennen de populaire evangelisatie-versie van het evangelie, die weliswaar correct is maar meer het verstand aanspreekt en niet zozeer het hart. Wij verkondigen meestal een evangelie dat nog 30cm moet zakken om effectief te kunnen zijn – van het hoofd naar het hart. 

Matteüs schreef voor een Joods leespubliek1. Wie opgegroeid is als een godvruchtige Jood, komt uit een omgeving waar Godsvrees nog iets betekent en waar eerbiedig wordt gesproken over de HEER. Het geloof heeft daar in de eerste plaats te maken met ontzag voor de HEER. Gerechtigheid en vrede zijn de heilzame gevolgen daarvan. De meesten van ons daarentegen komen tot geloof omwille van ons heil: voor ons eigen welzijn en een verzekerde toekomst … en blijkbaar is het daarvoor nodig om ontzag voor de Heer te hebben. 

Johannes de doper had geen aantrekkelijke kleren en lifestyle. Hij was niet hip, geen influencer, en wat hij zei was ook geen bevestiging van wat zijn conservatieve toehoorders al dachten. Men kwam niet naar hem voor advies, of om aanmoedigingen te horen voor een betere sociale en economische toestand of politieke ontvoogding. Neen, hij predikte bekering tot mensen die God en zijn oordeel vreesden. In vers 10 zegt hij: ‘De bijl ligt al aan de wortel van de boom: iedere boom die geen goede vruchten voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.’ 

Godsvrees is geen ‘schrik voor de toekomstige hel’, geen angst! Het is ontzag hebben voor de rechtvaardige God en zijn oordeel. Het vooruitzicht van een rechtvaardig oordeel is hoop voor hen die lijden onder onrecht en die vrede moeten missen. En anderzijds is het een wake-up call voor hen die comfortabel meedoen met het onrecht. 

Godvruchtige joden moeten sterk aangegrepen geweest zijn door Johannes’ woorden, omdat ze Jesaja 40 tot leven wekten, een profetie die hen ongetwijfeld ooit al eens naar het hart had gegrepen. De eerste woorden van deze profetie zijn precies gemaakt om zich vast te haken in het gelovig hart dat lijdzaam wacht op gerechtigheid en vrede! Het zijn woorden die tranen in de ogen brengen van hen die ondanks tegenslag en de onderdrukking die ze moeten ondergaan, uit eerbied of ontzag voor de HEER niet willen buigen voor de macht van het onrecht. Jesaja hoofdstuk 40 begint met de ontroerende woorden: 

Troost, troost mijn volk, zegt jullie God.
Spreek Jeruzalem moed in, maak haar bekend dat haar slavendienst voorbij is,

dat haar schuld is voldaan, ze heeft de straf voor haar zonden ontvangen. 

Het is moeilijk om dit op onszelf te betrekken: “Heb moed, want je hebt genoeg geleden, je hebt je straf gedragen“. We denken dat wij, omdat we gelovigen in Christus’ kruis, zelf geen straf meer moeten dragen. We hoeven niet te twijfelen aan Jezus’ plaatsvervangend offer, maar we vergeten hoe we zelf nog kunnen afzien als gevolg van onze eigen houding en onze daden, en hoe onze echtgenoot of echtgenote, en onze kinderen en kleinkinderen en alle kringen waar we deel van uitmaken, daar de gevolgen van dragen. We weten niet echt wat zij meemaken en vooral wat zij missen. 

Wij denken dat vergeving van onze zonden betekent dat we ons nooit meer aan iets schuldig kunnen maken, omdat iedere toekomstige schuld op voorhand reeds vergeven is; en dat we nooit meer een straf zullen moeten dragen. God vraagt echter geen genoegdoening, we begrijpen niet dat Hij het lijden gecontroleerd toelaat voor ons goed. In ons hart is te weinig ontzag voor Hem en zijn eeuwige goedheid.

Van vergeving, nu en altijd mogen we in Christus zeker zijn, maar als ik iemand kwets of verwaarloos of geen hulp bied, of als ik een slecht voorbeeld geef, ben ik wel schuldig. Gods vergeving betekent dat onze relatie of onze verbondenheid met God niet verbroken wordt, we kunnen steeds op basis van het offer of het bloed van Jezus opnieuw bij de Vader terecht. Maar als we niet leren om op een goede manier te functioneren, tegenover medemensen en tegenover de HEER, kunnen we niet van redding of heil en geluk spreken, want we blijven de vrede en de eenheid verstoren en we blijven verderf zaaien. Daarom straft de HEER elke ongerechtigheid, als een Vader die zijn kinderen liefheeft. 

Hebreeën 12:5-8 gaat daarover, de Willebrord vertaling zegt: Kind, minacht de terechtwijzing van de Heer niet, laat je door zijn straf niet ontmoedigen. Want de Heer wijst hen terecht die Hij liefheeft, Hij straft ieder die Hij als zijn kind erkent. U moet het verdragen, het draagt bij tot uw opvoeding; God behandelt u als kinderen. Ieder kind wordt wel eens door zijn vader gestraft. Als u vrij blijft van de tuchtiging, die niemand bespaard blijft, dan bent u bastaards, geen echte kinderen. 

Zelfs de zonde die vergeven is, geeft vaak nog aanleiding tot straf of tuchtiging. Als wij niet leren, missen wij heel veel van wat God bedoeld heeft voor ons leven. De Israëlieten waren bevrijd uit slavernij, de HEER had hen op arendsvleugels bij Hem gebracht, in Sinaï. Maar ze moesten ook veel afzien in de woestijn, ze moesten God leren vertrouwen. Ze moesten het leven dat goed draait nog leren kennen, ze moesten leren om goed en betrouwbaar te functioneren.

Ik weet niet hoe het er nu aan toe gaat, maar ik herinner mij nog heel levendig hoe op 14-jarige leeftijd, in de technische school mijn tekening, een technische tekening waar ik wekenlang, gedurende vele, vele uren aan gewerkt had, werd afgekeurd. Er zaten een paar slordigheden in, en als straf om zoiets aan de leraar te durven presenteren, moest ik héél de tekening herbeginnen. Ze werd voor mijn ogen verscheurd en in de vuilnisbak gegooid. Dat was hartverscheurend, ik kan dit oordeel nog steeds niet vergeten. Daar heb ik geleerd wat ik later in mijn beroep steeds maar heb moeten toepassen: correct betekent correct en onverzorgd is niet correct! Dat is een attitude die ik niet had verworven zonder toen verplicht te worden om die tekening helemaal opnieuw te maken. Eén foutje in een technische installatie kan ervoor zorgen dat de hele installatie niet zal werken. Ik heb mijn technisch beroep behoorlijk kunnen uitoefenen omdat ik toen gestraft werd. Gods volk of Gods kinderen worden gestraft opdat ze gecorrigeerd zouden worden, omdat ze niet meer zouden mislukken door gebrekkige gehoorzaamheid. 

Wij hebben het nodig om voortdurend heel bewust onszelf te presenteren aan de trouwe en vergevende Heer, opdat Hij ons leven in orde zou brengen. Maar niemand kan gewoontes en attitudes zonder meer verbeteren of achterwege laten. We zullen heel sterk moeten zijn om de gevolgen van onze goede voornemens te kunnen dragen: we zullen moeten wennen aan het gevoel dat we onszelf en onze eigen inzichten tekort te doen omwille van het welzijn van, en uit respect voor de anderen; en we zullen moeten leren verdragen dat we niet meer zo fantastisch zijn en dat we het niet meer zo goed hebben, omdat we ons ‘gebroken’ voelen. Het draagt bij tot onze opvoeding.

Tot inkeer komen, berouw en spijt voelen is nodig! We ontvangen onmiddellijk vergeving! Maar dat betekent nog niet dat alles in orde is. Het baant alleen maar een weg in de onvruchtbare wildernis van ons leven. Het bereidt de weg voor de Heer die ons leven op orde komt zetten. 

Zijn doel is niet om ons te straffen, maar om ons dingen te leren of ons op te voeden. Jezus zegt: kom! Leer van mij! Mijn juk is zacht, je zult geen zware gevolgen, geen zware straf meer moeten meesleuren. Mijn last is licht. Zodra we van Hem geleerd hebben, niet intellectueel maar in ons hart en in de praktijk, worden de gevolgen van onze daden een beloning, namelijk een goed werkend leven. En geen straf, zoals mislukking en ellende. 

Wij leren van Jezus, zoals Jezus leerde van zijn Vader. In Joh 5:19 staat: Hij kan alleen doen wat Hij de Vader ziet doen; en wat de Vader doet, dat doet de Zoon op dezelfde manier. Zoals een kind gewoontes en attitudes overneemt van wat het zijn ouders ziet doen; en zoals een leerjongen of meisje leert van de meester, zo wilde Jezus alleen doen zoals Hij zijn Vader zag doen. Als discipelen van Jezus, leren wij alleen uit onze relatie met Hem, we hebben geen andere leermeester of voorbeeld nodig, we gaan steeds meer op Hem gelijken! Tenminste, als we willen dat God werkelijk onze Vader is.

Ik denk dat Jezus al van kinds af heeft leren lijden, dat kan niet anders als je in deze goddeloze wereld al van kinds af doet wat God wil. Hij heeft gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden staat in Hebreeën 5:8. Het hoeft geen zonde te zijn als je niet doet wat je niet kunt, maar het is zonde om niet te leren wat je zou moeten kunnen. En als je jezelf wilt verdedigen met ‘ik weet niet wat ik moet kunnen’ dan zul je het door schade en schande en met veel lijden wel te weten komen. Zonder woorden, niet via het verstand, maar rechtstreeks in het hart. 

Misschien klinkt dit niet erg christelijk in je oren. Maar het is ook niet christelijk om niet bij Jezus te rusten en te leren in dagelijkse relatie met Hem. Soms is lijden nodig, om de Heer in jou leven de dominante positie te kunnen geven. Alleen zo is het mogelijk om goed te leren functioneren en om voor velen een zegen te kunnen zijn; niet in het minst voor jezelf, en dat is heel vruchtbaar! … tot in de volgende generaties. Ook als je niet getrouwd bent of geen kinderen hebt, we hebben allemaal invloed op de komende generaties. Johannes’ boodschap, die later door Jezus werd overgenomen was ‘Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij! Ons koninkrijk of de dingen waarvoor wij verantwoordelijk zijn, alles wat we moeten regelen en behandelen of ‘beheren’: ons eigen leven, onze inkomsten, onze aankopen, onze activiteiten, onze relaties, ons leven met anderen, dit alles kan het koninkrijk van Jezus Christus worden. We kunnen de principes of de gerechtigheid en de goedheid die uit de hemel komt, hier zien werken. 

God zelf zal doorheen ons leven en onze entourage (waarin wij aanstekelijk kunnen zijn als gist in een deeg)kunnen heersen! Dan zal het koninkrijk van God in ons midden gekomen zijn! Daarom komen we tot inkeer en aanvaarden we ons lijden als een tuchtiging, tot we werkelijk van Jezus leren. Niet omdat we vinden dat dit zo hoort, maar omdat we ontzag hebben voor de HEER. En omdat we zijn troost, de belofte van gerechtigheid willen ontvangen.


De profetische oproep: Baan een weg voor de HEER, werd door Johannes de doper vertolkt als: Kom tot inkeer. Dit is de vertaling van het oorspronkelijke Griekse woord μετανοεῖτε, van μετανοέω: van gedachten veranderen, een ommekeer in denken, beslissen, handelen en streven.

de weg voor Jezus bereiden betekent

je bekeren


Johannes de Doper verkondigde:

‘Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij!’

Matteüs spreekt in zijn relaas niet over het ‘koninkrijk van God’ maar over het ‘koninkrijk van de hemel’. D.w.z. het rijk dat afkomstig is van en bestuurd wordt vanuit de ‘hemel’. Het begrip ‘hemel’ betekent in de Bijbel o.a. de heerlijke, schitterende verblijfplaats van de onaantastbare, perfecte God. Wat van ‘de hemel’ komt, komt van God. Als Matteüs spreekt over ‘het koninkrijk van de hemel’, bedoelt hij daarmee hij precies hetzelfde als ‘het koninkrijk van God’. Het klinkt ook veel eerbiediger in Joodse oren als ‘God’ niet vernoemd wordt.

Joden spreken de naam van God niet uit. Ze verwijzen naar Hem door eenvoudig “De Naam”, in het Hebreeuws “Hashem” te zeggen.

De Naam van de HEER vertegenwoordigt de HEER zelf, in zijn overweldigende grootheid en briljante schoonheid! Met al zijn grandioze eigenschappen. Die Naam vertegenwoordigt de Onaantastbare; de Naam zelf is heilig! Joden spreken Gods naam niet uit, om niet te riskeren de Naam in een iets geringere betekenis of ijdel te gebruiken; of om niets verkeerd of te bescheiden op te roepen als de Naam in gedachten of in de mond genomen wordt. Dit zegt iets over het onuitsprekelijke ontzag voor de HEER dat iemand in zijn hart kan meedragen.

Het thema van het Matteüsevangelie is Jezus Christus en het Koninkrijk van de hemel! Omdat dit zo verschillend is van wat men toen, en ook nu nog steeds verwacht van God die alles in orde brengt, d.w.z. van de gerechtigheid van God, heeft hij er 28 hoofdstukken aan gewijd.


  1. Matteüs was een van de twaalf apostelen van Jezus. Geen vrome Jood uit de streek van Jeruzalem, maar een Galileër. Hij woonde in Kafarnaüm, waar toen ook Jezus woonde (Matt 4:13). Zijn beroep was tollenaar, dat is een belastingsinner. Hij liet zijn tolhuis in de steek om Jezus te volgen. Tollenaar was een vrij beroep. Hij garandeerde aan de Romeinse overheid een bepaald bedrag voor de staatskas; en alles wat hij meer kon heffen was winst. Matteüs maakte deel uit van een Joodse gemeenschap (Kafarnaüm), maar was mogelijks door de Joden in zijn omgeving zeer veracht, als collaborateur met de Romeinen. Omwille van zijn beroep zal hij zeer waarschijnlijk goed hebben kunnen lezen en schrijven. Kerkvaders als Ireneüs en Clemens van Alexandrië beweren dat Matteüs het evangelie aan de Joodse gemeenschap in Judea is gaan prediken.
    • Mat 4:12,13 Jezus week Hij uit naar Galilea en ging in Kafarnaüm wonen, aan het meer, in het gebied van Zebulon en Naftali.
    • Mat 9:1 Jezus kwam in zijn eigen stad
    • Mat 9:9 Hij riep daar de tollenaar Matteüs om Hem te volgen
    • Mat 10:2 Matteüs is vermeld in de lijst van de twaalf apostelen

Plaats een reactie