Matteüs 4: 12-25

Het tweede deel van het vierde hoofdstuk van het Matteüsevangelie gaat over Jezus’ verkondiging

Matteüs 4:16

Nadat hij was gedoopt door Johannes en geconfronteerd was geworden met de duivel in de woestijn van Judea, verbleef Jezus blijkbaar nog een poosje in het Zuiden van Palestina. Hij mengde zich waarschijnlijk onopvallend onder de anderen die gedoopt waren, zonder Johannes voor de voeten te lopen.

Johannes hield zich niet in om hooggeplaatsten te bekritiseren. Hij stelde ook de schandelijke praktijken van koning Herodes aan de kaak. Dit was een zoon van de Herodes die Jezus als kind had willen ombrengen (hst 2). Uiteindelijk werd Johannes gearresteerd en gevangen gezet.

Jezus trad echter niet meteen op de voorgrond, om de lege plaats van Johannes in te nemen.

Mat 4:12-13 Toen Hij hoorde dat Johannes gevangengenomen was, week Hij uit naar Galilea. Hij keerde niet terug naar Nazaret, maar ging in Kafarnaüm wonen, aan het meer, in het gebied van Zebulon en Naftali. 

Zo te zien wierp Jezus zich niet in het heetst van de strijd. Hij werd niet aangevuurd en ook niet verontrust door de spanning die ontstaan was rond Johannes de doper en de eerste vervolging van het koninkrijk van de hemel. De mensen die zich massaal hadden laten dopen in de Jordaan, moesten nu vooral hun bekering waar maken. Het koninkrijk zou niet tot stand komen door te vechten tegen hen die zich daardoor verstoord of bedreigd voelden. Het zou weldegelijk vanuit de hemel gevestigd worden. Deel uitmaken van het koninkrijk van de hemel bestaat niet uit bestrijden van tegenstanders, maar uit trouw aan Hem die het koninkrijk beloofd heeft.

Jezus verliet de brandhaard in het Zuiden en begon overeenkomstig de profetie in Jesaja 8 in het Noorden de nabijheid van het koninkrijk te verkondigen. Deze profetie klinkt in de versie van Matteüs als volgt:

‘Land van Zebulon en Naftali, gebied aan het meer en aan de overkant van de Jordaan, Galilea van de heidenen, luister: Het volk dat in duisternis leefde, zag een schitterend licht, en zij die woonden in de schaduw van de dood werden door het licht beschenen.’
Matteüs 4:15-16 /Jesaja 8:23-9:1

Jezus had zich eerst aangesloten bij de ‘Godvrezende’ Judeeërs (of Joden) die zich lieten dopen ter voorbereiding van de komst van Gods vertroosting. Dit vond plaats op een oever van de Jordaan, ter hoogte van Jeruzalem. Nu keerde hij terug naar de streek waar hij was opgegroeid, het ‘Galilea van de heidenen’ (4:15).

Het land van Zebulon en Naftali (Boven- en Beneden-Galilea) was ten tijde van de Assyrische ballingschap (740 v.Chr) ontvolkt en ‘heidens’ geworden (2Kon 15:29).

De Noordelijke stammen zijn nooit uit de ballingschap teruggekeerd, maar in Jezus’ tijd waren er wel verschillende Judeese (Joodse) gemeenschappen in de streek gevestigd, zoals Nazareth en Kafarnaüm (=Kapernaüm). Het was er aantrekkelijk door de heel vruchtbare grond en de visrijke binnenzee. Galilea was welvarender, dichter bevolkt en meer verstedelijkt dan Judea in het Zuiden (bij Jeruzalem). De Talmoed vermeldt dat in vergelijking met het praktische leven in Judea, ‘de Joden in Galilea meer praktische ernst vertoonden en een neiging tot verlichting van de traditionele rabbijnse strengheid’. Rabbijnen waren de leraars van de Torah, zoals die onderwezen werd in Jeruzalem. Er heerste in rabbijnse kringen een algemene minachting voor alles wat Galilees was. Dat gebied was in hun ogen te heidens!

Matteüs maakte, op grond van de profetie van Jesaja, aan zijn Judees leespubliek duidelijk dat de beloofde gerechtigheid en vrede niet in hun midden zou ontkiemen, maar onder het volk dat in duisternis leeft. Voor Judese oren was dit het volk dat leefde zonder de strenge rabbijnse onderwijzing van de Torah.

Ze zouden Licht ontvangen, zodat ze niet meer in de duisternis zouden moeten leven, noch in de schaduw van de dood zouden moeten wonen. 

Jesaja 8:23 – 9:1
Zoals Hij in vroeger tijd minachting heeft gebracht over het land van Zebulonen over het land van Naftali, zo zal Hij in later tijd eer bewijzen aan de Weg van de zee, de overkant van de Jordaan, het Galilea waar de heidenvolken wonen. Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien. Zij die wonen in het land van de schaduw van de dood, over hen zal een licht schijnen.

De profetie zegt dat een heerlijke licht vanwege de Heer over het onwetende volk zal schijnen. Het ontwaren ervan zal doen beseffen dat bevrijding van onrecht in aantocht is! De misdaden, het bedrog, de fouten en tekortkomingen die voortdurend ellende veroorzaken, komen aan ’t licht. Maar in dit licht kan ook de warme afstraling ervaren worden van de barmhartige en genadige God die geduldig is en groot in liefde en trouw. Zijn bevrijding verwelkomen is niet beginnen vechten tegen het blootgelegde onrecht, maar geloven dat de veelomvattende gerechtigheid van God het onrecht verdrijft zoals licht de duisternis verdrijft. 

Jesaja 32:17 zegt dat de vrucht van gerechtigheid ‘vrede’ is. Sjalom, staat er. Dat is de toestand waar alles in orde is. Waar alle schulden vereffend, alle tekorten aangevuld, alle schade hersteld en alle onzuiverheden, misvormingen en ziektes opgekuist zijn. Het is de toestand waarin alles en iedereen gezond is en goed functioneert; waarin iedereen ook helemaal vervuld is en niemand nog in nood is. Algemeen en compleet welzijn! Dat is vrede.

Vrede door gerechtigheid is niet zomaar een idee van God, het behoort onafwendbaar bij zijn actieve aanwezigheid onder de mensen. Want gerechtigheid is het wezen van zijn karakter en vrede het resultaat van zijn werk. 

Gerechtigheid en vrede zijn niet van deze wereld, maar wel voor deze wereld! Dit geloven betekent een dramatische ommekeer in onze manier van denken en handelen. En het is precies deze ommekeer waartoe eerst Johannes de doper en nu ook Jezus oproept: ‘Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’ (Mat 4:17) 

Wie zijn hart zet op het kennen van God en zijn gerechtigheid zal de vrede ontvangen die de gerechtigheid geeft. En wie zijn hart zet op onrechtvaardige dingen, zal ook de verlangens van zijn hart ontvangen, en de chaotische, valse klanken zullen voor altijd in zijn geest blijven hangen want hij kent en verlangt niets anders. 

Kun je je inbeelden dat je nooit vrede kunt vinden, simpelweg omdat je gekozen hebt voor dingen die niet aan ’t licht mogen komen? En dat je altijd gerechtigheid zult moeten omzeilen en dus ook voortdurend barmhartigheid zult ontwijken? Dit is de situatie van mensen die vervreemd zijn van de waarheid en een vreemde blijven voor de liefde. Het is de realiteit van het leven in de duisternis of wonen in de schaduw van de dood. Wie bevrijd wil worden van dit onrecht zal het hemelse licht niet kunnen missen, en de ommekeer moeten maken om in dit licht te leren wandelen.

Wie van dit licht houdt is allergisch voor klatergoud, hooghartigheid, waanwijsheid, eerzucht, hebzucht, enz… Maar omarmt eenvoudige oprechtheid, integriteit, medeleven, geven en delen, enz… Duisternis en schijnwerpers voor eigenbelang creëren chaos en maken vrede ondenkbaar. Hemels licht daarentegen bevat kracht om te vernieuwen en trekt ons naar een hogere, stabiele orde.

In dit licht, dat niet schreeuwerig is maar onbaatzuchtige groothartigheid uitstraalt, krijgen we oog voor elkaar en voor de richting waarin we samen evolueren. We zijn erover bekommerd of het werkelijk goed gaat met onszelf en met de anderen. Of iedereen zijn verantwoordelijkheden kan dragen. Of m.a.w. iedereen het goede van God kan ontvangen en er een leven kan mee opbouwen. Dit Licht legt misleidende en verderfelijke dingen bloot in ons eigen hart en in het hart van anderen. Maar laat bij ieder die het in zich opneemt vernieuwing achter en groei naar nog meer vernieuwing.

Bij zijn aankondiging van dit schitterend licht koos Jezus enkele individuen uit, die bereid waren om hem te volgen en het licht te leren kennen. Het was Jezus’ bedoeling dat zij later een beweging zouden opstarten van mensen die de duisternis zouden verlaten om heel specifiek in het ‘koninkrijk van de hemel’ te leren wandelen. De broers Petrus en Andreas lieten daarvoor hun visnetten in de steek, Jezus zei: Ik zal van jullie vissers van mensen maken’. Mat 4:18-22

Jezus trok rond in Galilea en zijn verkondiging van het koninkrijk werd vergezeld van tekenen van Sjalom: genezingen en bevrijding van boze geesten. Mensen uit de meest heidense plaatsen in de omgeving, maar ook uit verre Judese plaatsen stroomden naar Jezus toe en volgen hem overal waar Hij zijn boodschap met woord en daad verkondigde. Gezien het effect moet het een krachtige en heuglijke boodschap geweest zijn, zo mooi en belangrijk dat men het niet kon vergeten. Zo is het evangelie.

Mat 4:23-24
Hij trok rond in heel Galilea; Hij gaf de mensen onderricht in hun synagogen, verkondigde het goede nieuws over het koninkrijk en genas iedere ziekte en elke kwaal onder het volk. Het nieuws over Hem verspreidde zich in heel Syrië. Allen die ergens aan leden en gekweld werden door een ziekte of door pijn, en ook bezetenen en maanzieken en verlamden, werden bij Hem gebracht en Hij genas hen. En grote groepen mensen volgden Hem, uit Galilea en de Dekapolis, uit Jeruzalem en Judea en uit het gebied aan de overkant van de Jordaan

Het nieuws over Hem verspreidde zich in heel Syrië, helemaal in ’t Noorden, en grote groepen mensen volgden Hem, uit Galilea en de Dekapolis, uit Judea helemaal in ‘t Zuiden, zelfs uit Jeruzalem en uit het gebied aan de overkant van de Jordaan, Perea in ’t Oosten. 

Het werd nu duidelijk dat de beloofde gerechtigheid en vrede niet alleen een ‘Joodse’ zaak was (hoe strenger hoe beter), maar een algemene overwinning van licht op duisternis (hoe eerlijker hoe beter). Later zal Paulus schrijven dat de gerechtigheid van God waarover de Torah en de profeten spreken, buiten de Torah om geopenbaard is (Rom 3:21); en zonder enig onderscheid beschikbaar gesteld is aan allen die in Jezus de Messias geloven. Wat helemaal niet betekent dat Jezus de Torah dumpte. Integendeel, hij bracht gerechtigheid die tot in de kleinste details overeenkomt met de Torah. Anders dan schriftgeleerden die er zich op toelegden om de Torah onder de Joden te brengen. Hun onderricht bracht geen gerechtigheid maar veel frustratie onder de mensen. Er ontbrak immers licht, het volk werd geleid als blinden die de weg gewezen worden door blinden.


2 Korintiërs 4: 6 & 7

Dezelfde God die gezegd heeft: ‘Uit de duisternis zal licht schijnen’, heeft zijn licht laten schijnen in ons hart om de kennis te laten stralen van zijn heerlijkheid, die ligt over het gelaat van Jezus Christus. 

Maar wij dragen deze schat in aarden potten, en zo blijkt dat die overgrote kracht van God komt en niet van ons.


Plaats een reactie